Welke testen zijn er in het onderwijs voor Technisch Lezen?

Bij het Technisch Lezen gaat het erom, dat een leerling een tekst/woorden op de juiste wijze leest (verklankt). Moeilijk gezegd: de leerling moet grafemen (letters) en combinaties van grafemen (woorden) op de juiste wijze omzetten in fonemen (klanken en klankcombinaties).
We noemen dit het decodeerproces. (Bij het spellen (het omzetten van klanken (fonemen) in letter(combinatie-)s (grafemen) spreken we van het codeerproces)
.

De meest gangbare testen in het Basisonderwijs om de vaardigheid technisch lezen te meten, zijn:

  • AVI-testen: AVI betekent ‘Analyse Van Individualiseringsvormen”; bij deze test moet een leerling zo snel en correct mogelijk een tekst lezen. Hoe hoger het AVI-niveau, hoe moeilijker de leestekst. Het aantal fouten en de benodigde leestijd bepalen, of de leerling het AVI-niveau beheerst, of niet. De uitslag kan zijn: beheersing (mag naar het volgende niveau), voldoende (nog even op dit niveau blijven tot beheersing), frustratie (test niet gehaald; kijken, welk lager niveau wél beheerst wordt en van daaruit het volgende te beheersen niveau vast stellen )
    Opmerking: de laatste jaren spreken we niet meer van AVI-niveau’s, maar van het niveau van leestechniek en leestempo. Het nieuwe toetssysteem bestaat uit12 niveaus, die zijn gekoppeld aan de leerjaren in het basisonderwijs. Er wordt uitgegaan van een gemiddeld leesniveau halverwege (M) en aan het eind (E) van de groep.
  • DMT: Drie-Minuten-Toets, bestaande uit 3 leeskaarten met losse te lezen woorden in kolommen, waarbij de DMT-1 het laagste niveau is en de DMT-3 het hoogste. Hoe hoger het niveau, des te moeilijker zijn de te lezen woorden. Per kaart zijn de woorden ongeveer even moeilijkDe score wordt per kaart (= niveau) bepaald aan de hand van het aantal correct gelezen woorden binnen één minuut.
  • EMT: de zogenaamde “Brus-Eén-Minuut-Toets”: deze toets bestaat uit één kaart met losse woorden in kolommen , waarbij de moeilijkheidsgraad van de te lezen woorden geleidelijk oploopt. De score wordt bepaald door het aantal correct gelezen woorden in één minuut. 
  • De Klepel: deze test wordt vaak gebruikt voor leesonderzoek, als men leesproblemen vermoedt. De leerling moet een aantal losse woorden van een kaart oplezen; kenmerkend is, dat het hierbij gaat om woorden, die niet echt bestaan: de zogenaamde pseudo- of nonsense-woorden. De score op de test wordt bepaald door het aantal goed gelezen (verklankte!)   woorden binnen twee minuten. Met deze test kunnen we leerlingen opsporen, die mogelijk dyslectisch zijn. Als we kinderen woorden laten lezen, die ze al vaker gelezen (‘gezien’) hebben, is er vaak sprake van een woordbeeld met bijbehorende klanken in het geheugen van het kind: een kind wéét dan bv. als het het woord “lepel” ziet, dat daar de klanken “leepul” bij horen. Als we echter een kind een niet bestaand woord laten lezen, kan het ook niet de bijbehorende klanken uit het geheugen halen.  Zo weet een kind niet van tevoren, hoe je het nonsense-woord ‘laber’ verklankt. Dyslectische kinderen vallen dan al snel door de mand; ze lezen bv. ‘labber’, ‘lader’, ‘rabel’ e.d.