Worden mensen steeds intelligenter?

Deze vraag hangt samen met het fenomeen, dat we kennen onder de naam “Flynn – effect”. Flynn, een Nieuw-Zeelandse psycholoog, ontdekte, dat, als je een genormeerde intelligentietest (gemiddelde = 100) 10 jaar later afneemt bij een grote groep personen, het ‘gemiddelde’ is verschoven van 100 naar 103 tot 105. Ofwel: iedere tien jaar neemt het gemiddelde IQ van de bevolking met 3 tot 5 IQ-punten toe! Het gevolg is, dat de test gehernormeerd moet worden om weer een “reëel gemiddelde van 100”  te krijgen.

Als verklaring voor de tienjaarlijkse IQ-stijging worden o.a. genoemd: betere voeding en verzorging; betere scholing (en daardoor beter voorbereid op de IQtest); kleinere gezinnen, waardoor er meer aandacht is voor het individuele kind.

Mogelijk kan de verklaring ook deels worden gezocht in de epigenetica. De epigenetica (een leer, die gebaseerd is op de evolutietheorie van Charles Darwin) bestudeert het proces, waarbij erfelijke eigenschappen binnen een populatie van organismen veranderen in de loop van de generaties, als gevolg van genetische variatie, voortplanting en natuurlijke selectie. Het zou volgens de epigenetica kunnen zijn, dat mensen hun (hogere) intelligentie ‘vastleggen’ in hun genetische eigenschappen, ofwel: wij passen ons óók genetisch aan aan de veranderende (en in intelligent opzicht steeds meer eisende) omgeving.
Ter illustratie wordt wel het begrip “rudimentaire overerving” aangehaald: slangen hadden vroeger poten, maar door de veranderde leefomgeving gebruikten ze die steeds minder; slangen, die later ‘geboren werden’ hadden nog wel poten in aanleg, maar die ontwikkelden zich uiteindelijk niet verder meer, dan tot een paar ‘kootjes.’ Volgens de epigenetica zou een dergelijke omgevingsaanpassing ook van toepassing kunnen zijn op de intelligentie: mensen zouden de vooruitgang in de intelligentie in hun genen opslaan.